Families van der Poel en Rhebergen
Hendrika Sligting
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Hendrika Sligting, geb. te Amsterdam op 2 nov 1792, ged. te Amsterdam op 5 nov 1792.

otr. (resp. 19 en 28 jaar oud) te Amsterdam op 11 nov 1811
met

Marthinus Hendricus van der Poel, zn. van Jonas Albertus van der Poel en Anna Salome Eksteen, geb. te Kaapstad, Zuid-Afrika op 2 jun 1783, 2de Luitenant Koloniale Marine, ovl. (35 jaar oud) te Soerabaja, Ned.-Indië op 18 dec 1818, tr. (1) met Charlotta de Groot, dr. van Samuel de Groot en Maria Catharina Charlotta Brevor. Uit dit huwelijk 2 zonen.

Uit deze relatie 2 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Aletta*1812 Amsterdam 1813 Amsterdam 1
Albertus*1813 Harlingen    


Johanna Catharina van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Johanna Catharina van der Poel, geb. te Zuid-Afrika op 14 mei 1784.


Hendricus Albertus van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Hendricus Albertus van der Poel, geb. te Amsterdam op 24 aug 1807, ged. te Amsterdam op 30 aug 1807, Resident, ovl. (59 jaar oud) te Batavia, Ned.-Indië op 6 nov 1866.

Hendricus Albertus van der Poel.
Hendricus A. had een mooie ambtelijke carrière in Ned.-Indië. Bron: Min.v.Kol. 1815/49 nr. 3084, fol. 291 en 655). III. 301, 304. In 1828 wordt hij surnumérair ambtenaar van de landelijke inkomsten in de residentie Tegal, waarna hij op wachtgeld komt. In 1829 wordt hij collecteur der 2e klasse bij de tolpoorten in de Vorstenlanden, vervangend collecteur van de indirecte belastingen. Vervolgens wordt hij in 1830 commies bij de resident van Banjoemas, in 1831 controleur van de landelijke inkomsten van de 3e klasse, t.b.v. de resident van Semarang, in 1833 idem der 2e klasse en 1837 idem der 1e klasse. In 1841 wordt Hendricus assistent -resident van Demak en Grobogan, residentie Semarang, en in 1843 idem van Nagawie. In 1847 wordt hij inspecteur der kultures. In 1851 wordt een brief van Hendricus aangehaald in een debat in de Tweede Kamer in Nederland: "Aan den G.G. van N.I. om inlichtingen gevraagd omtrent zekere correspondentie, die tusschen den inspecteur der cultures H.A. van der Poel en den heer Netscher, in de residentie Tagal, heeft plaats gehad, over de aldaar in 't begin van 1851 geheerscht hebbende ellende, en welke correspondentie door den heer van Höevell in de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelezen." (Verb. 22.1.51, nr. 21; antw. G.G.: Exh. 22.5.51, nr. 39). In 1852 wordt hij resident van Bezoekie en in 1856 vertrekt Hendricus naar Nederland met tweejarig verlof wegens ziekte. Hij wordt dan benoemd tot Ridder in de Nederlandsche Leeuw (RNL). Al binnen een jaar "Keert (hij) met de overland-mail van februarij 1857 reeds naar Indië terug". Hij treedt weer aan als resident van Bezoekie en wordt in1861 resident van Passoeroean. In 1866 overlijdt Hendricus te Batavia.
In het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië (Zaltbommel, Joh. Noman en Zoon, derde serie, 1ste jaargang, eerste deel, 1867, blz. 82 t/m 87) stond naar aanleiding van het overlijden van H.A. van der Poel een artikel onder de kop: Een Sieraad der Vrijzinnige Richting. De inhoud van het artikel wordt hieronder integraal weergegeven.
"De met de laatste mail aangekomen Indische dagbladen vermelden met leedwezen het afsterven van den Resident van Pasoeroean, H. A. van der Poel. "De vrijzinnige richting," zegt zeer terecht het Nieuw Bataviaasch Handelsblad, "verliest in hem een harer sieraden; zijne kunde, eerlijkheid en onafhankelijkheid werden zelfs door zijne staatkundige vijanden erkend.".
En zoo is het inderdaad. Van der Poel was in een anderen werkkring naast van Hoëvell een van de baanbrekers der vrijzinnige koloniale politiek; hij was een van de eersten die, toen er nog meer dan gewone moed toe behoorde, de gordijn oplichtte die voor het zwarte boek van het cultuurstelsel hing en op het vicieuse van ons geheele stelsel van Regeering in Neèrlandsch Indië wees.
Ofschoon ons de stof ontbreekt voor eene volledige biographie, achten wij het niet onbelangrijk eenige bijzonderheden mede te deelen, die dezen verdienstelijken ambtenaar nader zullen doen kennen. Zoo iemand had van der Poel zich zelven gevormd. Op zeer jeugdigen leeftijd in Indië gekomen, verloor hij zijne ouders, en moest hij zich met zeer weinig en slecht onderwijs tevreden stellen. Het is eene karakteristieke bijdrage tot de kennis van wat in die dagen voor het onderwijs werd gedaan, dat de Gouverneur-Generaal van der Capellen hem eene toelage van ƒ 10 per maand verleende tot het aanleeren van de inlandsche talen.
Kort daarna trad van der Poel in zeer ondergeschikte betrekking in dienst, maar toen in 1824 de Javasche oorlog was uitgebroken, voldeed hij aan de roepstem van den Gouv.-Generaal tot vrijwillige dienstneming, en maakte als gewoon huzaar den geheelen oorlog mede. - Uit eene ziekte, als gevolg van de vermoeienissen daarbij doorgestaan, hield hij eene hardhoorendheid, die hem zijn geheele leven bijbleef en niet zonder invloed op zijne loopbaan was. In 1830 trad hij in den burgerlijken dienst terug, en wel bij de landelijke inkomsten en cultures, en was dus in de gelegenheid om het cultuurstelsel in zijne wording van nabij gaande te slaan.
De opmerkingen en voorstellen die zijn rustelooze geest hem ingaf, vielen niet altijd in den smaak van zijne superieuren. Zoo ontstond er menig verschil. dat spoedig tot persoonlijke veete oversloeg, tusschen van der Poel en den toenmaligen resident van Samarang, - en trachtte deze de verwijdering van v. d. Poel uit de residentie Samarang te bewerken. Op het gedrag of de bekwaamheden van den jongen ambtenaar viel geen gegronde aanmerking te maken, en daarom motiveerde de Resident de wenschelijkheid van de verplaatsing naar een bureau op het physieke gebrek van van der Poel, bewerende dat hij kanon-doof was.
Van der Poel werd als 2e kommies bij de Directie der middelen en domeinen overgeplaatst, doch het uitsluitend bureau-werk en de aard der werkzaamheden bevielen hem geenszins.
De Directeur der cultures woonde in dien tijd te Buitenzorg. Van der Poels besluit is fluks genomen. Hij vraagt verlof en reist naar Buitenzorg, wacht het oogenblik af waarop hij 's namiddags den Directeur der cultures in zijne voorgalerij ziet zitten en treedt binnen. Hem wordt een stoel aangeboden , en naar zijn naam gevraagd. Dien zou hij straks zeggen - en inmiddels ving hij met den Directeur een gesprek aan, dat een half uur duurde. Met ongeloofelijke inspanning - want het was niet te loochenen dat hij zeer hardhoorend was - volgde van der Poel het gesprek, zorgde het meest zelf te spreken, maar antwoordde met juistheid, zonder eenig verkeerd a propos.
Aan het einde van het bezoek richtte hij het woord tot den Directeur: "Gij hebt nu een onderhoud van een half uur gehad met den kanondooven van der Poel, en kunt nu zelf oordeelen of hij om die reden ongeschikt is om bij de landelijke inkomsten en cultures te dienen." Weinige dagen daarna werd van der Poel in rang en ancienniteit bij de landelijke inkomsten en cultures hersteld en geplaatst in de residentie Pasoeroean; deze episode kenschetst den man.
Na langen tijd als controleur te hebben gediend, werd van der Poel achtereenvolgens Assistent-resident van Demak en Grobogan en van Ngawi. Gedurende zijn aanwezen in het eerste gewest waarschuwde hij, als het ware met een voorspellenden geest, tegen de overdrijving der heerediensten en de misbruiken van het landelijk stelsel. In het laatste wees hij op de verkeerde toepassing van het cultuurstelsel, meer bijzonder bij de suikercultuur in de residentie Madioen.
In 1847 werd van der Poel tot Inspecteur van cultures in de 2de afdeeling (Midden-Java, hoofdplaats Samarang) benoemd; in dezen werkkring vooral toonde hij zijne uitstekende gaven en zijne uitnemende kennis van hetgeen men de "inlandsche huishouding" noemt. Zijn geheele aanleg was nog meer berekend voor onderzoek en kritiek, dan voor uitvoering. Daarvan getuigen vooral de twee laatste bijlagen van het bekende werk van van Deventer, ook medegedeeld in het nummer voor December 1866 van dit Tijdschrift.
Het moet alleen aan de stoute wendingen in de koloniale politiek in het jaar 1866 worden toegeschreven, dat de openbaarmaking dezer bijzonder merkwaardige stukken niet meer de aandacht van het in Indische zaken belangstellend publiek getrokken heeft. Maar zij zijn niet verloren. Zoo lang het groote koloniale vraagstuk onbeslist blijft, mag de lezing dier stukken aan ieder, die aan de hand der historie van het jongst verleden zich een voorstelling van het heden en de naaste toekomst van Indië wil vormen, bijzonder worden aanbevolen.
Onder het eerste stuk staat de dagteekening van 15 November 1849, - merkwaardig tijdstip in de geschiedenis van ons stelsel van bestuur op Midden-Java, daar zich in November 1849 de eerste kenteekenen vertoonden van de rampen die Midden-Java, en vooral de daardoor bijzonder bekend gewordene afdeelingen Demak en Grobogan, moesten teisteren.
Van der Poel was Inspecteur in de 2de afdeeling, in Midden-Java. Op hem rustte dus in de eerste plaats de plicht, om de Regeering opmerkzaam te maken op het misnoegen - het volksverloop - den naderenden hongersnood - en hij schoot in die plichtsbetrachting geen dag, geen uur te kort. In November en December 1849 toch, schilderde van der Poel in gloeiende, aan hartstochtelijkheid grenzende kleuren, in zijne rapporten aan den Directeur der cultures en aan den Gouverneur-Generaal, den bestaanden toestand en het naderend gevaar.
Hij werd niet gehoord. - Dat was te veel voor zijn vurig gemoed, en telkens door inkomende berichten en door inspectiereizen meer overtuigd van de ontzettende ramp die Demak en Grobogan trof, liet van der Poel niet na, misschien met voorbijzien van de omzichtigheid die hij aan zijn ambtelijk standpunt verschuldigd was, zich over den bestaanden toestand en het onbegrijpelijke laissez faire der Regeering in het publiek uit te laten.
Toen ook dit niet hielp, ging de onvermoeide en onverschrokken Inspecteur , op het laatst van Januari - zonder verlof - naar Batavia, om zijne schriftelijke rapporten over den bestaanden hachelijken toestand en de noodzakelijkheid van voorziening mondeling bij de Regeering toe te lichten. - Duizenden Javanen waren inmiddels als slachtoffers van ons wanbestuur den hongerdood gestorven.
Zijne komst te Batavia werd hem door den Directeur der cultures zeer euvel geduid; doch zelfs de bedreiging met ontslag of wachtgeld deed van der Poel niet wankelen in de vervulling zijner roeping, om, wat er ook gebeuren mocht, de Regeering de oogen te openen.
Bijna drie weken reeds had van der Poel te vergeefs op een gehoor bij den Opperlandvoogd aangedrongen, toen een thé dansant ten hove gegeven werd; en de Inspecteur van cultures, eene uitnoodiging daartoe ontvangen hebbende, zoo als aan zijn ambtelijken rang toekwam, liet deze gelegenheid om den landvoogd te naderen niet ongebruikt voorbijgaan.
In de ruime zalen van het paleis te Weltevreden trachtte van der Poel zich telkens op den weg van den Opperlandvoogd te vinden, - langen tijd te vergeefs, totdat eindelijk de Gouverneur-Generaal, hem naderende, op de hem eigene joviale en luchthartige wijze zeide: "Zoo Mijnheer van der Poel, ik wacht u morgen te 10 ure aan het paleis om over poten en planten te praten.".
Dit werd wegens de hardhoorendheid van van der Poel vrij luid gezegd en door vele omstanders verstaan, even als het den tijd en den man kenmerkende antwoord van van der Poel: "Excellentie, er is op dit oogenblik geen sprake van poten of planten; maar of er nog menschen in het leven zullen blijven, die poten en planten kunnen.".
De mondelinge vertoogen van van der Poel - zijn verzoek om een lid van den Raad van Indië of den Directeur der cultures naar Demak te zenden, en hem uit 's lands dienst te ontslaan, indien het bleek dat zijne mondelinge en schriftelijke rapporten niet overeenkomstig de waarheid werden bevonden - bleven die van een roepende in de woestijn. Hij vond geen gehoor. Men hield hem nu eenmaal voor een vrijheidskraaier, een liberaal - ja voor iemand die verdacht werd van in correspondentie te staan met van Hoëvell en Sloot tot Oldhuis.
Nog duizendtallen van Javanen stierven den hongerdood , alvorens, bij de lakende besluiten van Mei en Augustus 1850 , de regent van Demak en de resident van Samarang ontslagen werden, en door het energiek optreden van den nu overleden pangéran van Demak en van den resident Potter een keerpunt kwam in de volksrampen van Demak en Grobogan.
Nu elk rapport van den nieuwen resident van Samarang de logenstraffing van die van zijnen voorganger behelsde, en de waarheid bevestigde van de ernstige vertoogen en waarschuwingen van den Inspecteur der 2e afdeeling, zou men onderstellen dat diens diensten zouden gewaardeerd , en daarvan een ijverig gebruik zou gemaakt zijn.
Het tegendeel was waar. Al kon men de onverbiddelijke feiten niet meer loochenen , al trachtte men herstel aan te brengen waar men kon, - alsof het geweten de Indische Regeering en de Directie der cultures beschuldigde , niet vroeger naar de waarschuwende stem geluisterd te hebben. - men liet den Inspecteur werkeloos gedurende ruim 18 maanden te Samarang, zonder hem ééne enkele commissie op te dragen, en met herinnering der bepaling dat hij, zonder aanschrijving van hooger hand, het initiatief tot inspecties niet mocht nemen.
Er was zelfs nog sprake van ontheffing uit zijne betrekking of ontslag uit 's lands dienst, maar waarschijnlijk deinsde men voor de gevolgen daarvan terug bij de ontwakende publieke opinie, - en met het oog op de liberale koloniale partij, die zich in het Nederlandsch Parlement, voorgelicht en aangevoerd door van Hoëvell, begon te laten gelden.
Toen in Mei 1852 de nieuwe Gouverneur-Generaal het bewind aanvaardde, en de heer van Nes - die van der Poel als controleur en assistent-resident van nabij gekend had - als Vice-president van den Raad van N.-Indië was opgetreden, werd van der Poel tot het werkzame leven teruggeroepen. Reeds dadelijk werd hij met den heer van Nes en den Directeur der cultures in commissie gesteld voor de herziening van het landelijk stelsel, waarvan het gevolg was de nota, Bijlage D. van het werk van v. Deventer. - Zonder de ziekte en het vertrek naar Europa van den Vice-president, had waarschijnlijk die commissie meer praktische gevolgen opgeleverd.
Intusschen hadden de bekende moeilijkheden in het bestuur der Residentie Bezoeki, waarbij toen nog de geheele Residentie Probolinggo behoorde, in het begin van 1852 het ontslag van den toenmaligen Resident ten gevolge, en van der Poel werd tot zijn opvolger benoemd.
Nadat in 1855 de afscheiding van Probolinggo met verheffing tot zelfstandige Residentie haar beslag had bekomen, nam van der Poel om redenen van gezondheid en met het doel om zijne kinderen ter school te brengen, een tweejarig verlof naar Europa.
Na een afzijn van bijna een halve eeuw, zag hij het vaderland onder geheel andere omstandigheden terug; hij kon zich noch met het klimaat, noch met de zeden en gewoonten verzoenen, en na weinige maanden keerde hij per overlandmail naar Java terug, nadat hij, op voordracht van den Minister Mijer, - aan wien hij een afschrift zijner bekende stukken over het landelijk stelsel aanbood, - tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw benoemd was. Daar de betrekking juist weer open was, werd hij herbenoemd tot Resident van Bezoeki - en nu omstreeks 4 jaren geleden werd hem het bestuur der belangrijke Residentie Pasoeroean opgedragen , welke betrekking hij nog bekleedde, toen hij den 6den November jl. te Batavia overleed, waar hij heen gereisd was om persoonlijk afscheid te nemen van den vertrekkenden Gouv.-Generaal Sloet van de Becle.
Van der Poel werd met de Residenten van Cheribon en Soerabaja door den Gouv.-Generaal Sloet aangewezen, om advies uit te brengen over de zoogenaamde cultuurwet van den Minister Fransen van de Putte, in welke adviezen voorzeker vele bewijzen zullen voorkomen van zijne veelzijdige kennis van Indië. In het Voorloopig Verslag over het IXde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1867 wordt de wensch geuit, dat de Regeering den arbeid van den heer van Deventer zal aanvullen en voortzetten. Wordt aan dien wensen voldaan, dan hopen wij dat onder die "nieuwe bijdragen" niet zullen ontbreken de rapporten van den Inspecteur der cultures van de 2e afdeeling van 1848-1851 over den toestand van Midden-Java en de zooëven genoemde adviezen over de cultuurwet van 1865.
Die stukken zouden een bewijs te meer leveren dat het Nieuw Bataviaasch Handelsblad niet te veel zeide, toen het verklaarde: "dat de vrijzinnige richting door het afsterven van van der Poel een harer sieraden verloren heeft.""
.

tr. (resp. 31 en 24 jaar oud) (1) te Pasoeroean, Ned.-Indië op 27 mrt 1839
met

Helena Debora Esser, dr. van Jan Esser en Clasina Bisschoff, geb. te Pasoeroean, Ned.-Indië op 14 dec 1814, ovl. (38 jaar oud) te Pasoeroean, Ned.-Indië op 24 okt 1853.

Helena Debora Esser.
Helena was eerder weduwe van Catharinus Berkholst.

Uit dit huwelijk 10 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Henricus*1841 Pasoeroean, Ned.-Indië †1842 Semarang, Ned.-Indië 0
Charlotta*1843 Semarang, Ned.-Indië †1843 Semarang, Ned.-Indië 0
Charlotta*1844  †1845 Madioen, Ned.-Indië 0
Hendricus*1845 Madioen, Ned.-Indië †1846 Madioen, Ned.-Indië 1
Marthinus*1846 Madioen, Ned.-Indië †1846 Madioen, Ned.-Indië 0
Pieter*1847 Ngawi, Ned.-Indië †1874 Soerabaja, Ned.-Indië 26
Maria*1849 Semarang, Ned.-Indië †1918 Dordrecht 69
Albertina*1851 Semarang, Ned.-Indië †1929 Bennekom 78
Karel*1852 Pasoeroean, Ned.-Indië    
10 Helena*1853 Pasoeroean, Ned.-Indië †1853 Pasoeroean, Ned.-Indië 0

tr. (resp. 49 en 38 jaar oud) (2) te Besoeki, Ned.-Indië op 22 jul 1857
met

Catharina Elisabeth Esser, dr. van Jan Esser en Clasina Bisschoff, geb. te Pasoeroean, Ned.-Indië op 25 mrt 1819, ovl. (81 jaar oud) te Tegal, Ned.-Indië op 25 sep 1900.

Uit dit huwelijk 3 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Elisabeth*1858 Besoeki, Ned.-Indië †1877 Pasoeroean, Ned.-Indië 18
Helena*1860 Besoeki, Ned.-Indië †1926 Scheveningen 66
Albertus*1861 Pasoeroean, Ned.-Indië †1923 Probolinggo, Ned.-Indië 6112 


Charles Martinus van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Charles Martinus van der Poel, geb. te Amsterdam op 11 jan 1809, ged. ev.luthers te Amsterdam op 29 jan 1809, ovl. (2 maanden oud) te Amsterdam op 18 mrt 1809, begr. te Amsterdam op 22 mrt 1809.


Albertus Johannes van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Albertus Johannes van der Poel, geb. te Harlingen op 20 jun 1813.


Helena Debora Esser
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Helena Debora Esser, geb. te Pasoeroean, Ned.-Indië op 14 dec 1814, ovl. (38 jaar oud) te Pasoeroean, Ned.-Indië op 24 okt 1853.

Helena Debora Esser.
Helena was eerder weduwe van Catharinus Berkholst.

tr. (resp. 24 en 31 jaar oud) te Pasoeroean, Ned.-Indië op 27 mrt 1839
met

Hendricus Albertus van der Poel, zn. van Marthinus Hendricus van der Poel en Charlotta de Groot, geb. te Amsterdam op 24 aug 1807, ged. te Amsterdam op 30 aug 1807, Resident, ovl. (59 jaar oud) te Batavia, Ned.-Indië op 6 nov 1866, tr. (2) met Catharina Elisabeth Esser. Uit dit huwelijk 3 kinderen.

Hendricus Albertus van der Poel.
Hendricus A. had een mooie ambtelijke carrière in Ned.-Indië. Bron: Min.v.Kol. 1815/49 nr. 3084, fol. 291 en 655). III. 301, 304. In 1828 wordt hij surnumérair ambtenaar van de landelijke inkomsten in de residentie Tegal, waarna hij op wachtgeld komt. In 1829 wordt hij collecteur der 2e klasse bij de tolpoorten in de Vorstenlanden, vervangend collecteur van de indirecte belastingen. Vervolgens wordt hij in 1830 commies bij de resident van Banjoemas, in 1831 controleur van de landelijke inkomsten van de 3e klasse, t.b.v. de resident van Semarang, in 1833 idem der 2e klasse en 1837 idem der 1e klasse. In 1841 wordt Hendricus assistent -resident van Demak en Grobogan, residentie Semarang, en in 1843 idem van Nagawie. In 1847 wordt hij inspecteur der kultures. In 1851 wordt een brief van Hendricus aangehaald in een debat in de Tweede Kamer in Nederland: "Aan den G.G. van N.I. om inlichtingen gevraagd omtrent zekere correspondentie, die tusschen den inspecteur der cultures H.A. van der Poel en den heer Netscher, in de residentie Tagal, heeft plaats gehad, over de aldaar in 't begin van 1851 geheerscht hebbende ellende, en welke correspondentie door den heer van Höevell in de Tweede Kamer der Staten-Generaal is voorgelezen." (Verb. 22.1.51, nr. 21; antw. G.G.: Exh. 22.5.51, nr. 39). In 1852 wordt hij resident van Bezoekie en in 1856 vertrekt Hendricus naar Nederland met tweejarig verlof wegens ziekte. Hij wordt dan benoemd tot Ridder in de Nederlandsche Leeuw (RNL). Al binnen een jaar "Keert (hij) met de overland-mail van februarij 1857 reeds naar Indië terug". Hij treedt weer aan als resident van Bezoekie en wordt in1861 resident van Passoeroean. In 1866 overlijdt Hendricus te Batavia.
In het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië (Zaltbommel, Joh. Noman en Zoon, derde serie, 1ste jaargang, eerste deel, 1867, blz. 82 t/m 87) stond naar aanleiding van het overlijden van H.A. van der Poel een artikel onder de kop: Een Sieraad der Vrijzinnige Richting. De inhoud van het artikel wordt hieronder integraal weergegeven.
"De met de laatste mail aangekomen Indische dagbladen vermelden met leedwezen het afsterven van den Resident van Pasoeroean, H. A. van der Poel. "De vrijzinnige richting," zegt zeer terecht het Nieuw Bataviaasch Handelsblad, "verliest in hem een harer sieraden; zijne kunde, eerlijkheid en onafhankelijkheid werden zelfs door zijne staatkundige vijanden erkend.".
En zoo is het inderdaad. Van der Poel was in een anderen werkkring naast van Hoëvell een van de baanbrekers der vrijzinnige koloniale politiek; hij was een van de eersten die, toen er nog meer dan gewone moed toe behoorde, de gordijn oplichtte die voor het zwarte boek van het cultuurstelsel hing en op het vicieuse van ons geheele stelsel van Regeering in Neèrlandsch Indië wees.
Ofschoon ons de stof ontbreekt voor eene volledige biographie, achten wij het niet onbelangrijk eenige bijzonderheden mede te deelen, die dezen verdienstelijken ambtenaar nader zullen doen kennen. Zoo iemand had van der Poel zich zelven gevormd. Op zeer jeugdigen leeftijd in Indië gekomen, verloor hij zijne ouders, en moest hij zich met zeer weinig en slecht onderwijs tevreden stellen. Het is eene karakteristieke bijdrage tot de kennis van wat in die dagen voor het onderwijs werd gedaan, dat de Gouverneur-Generaal van der Capellen hem eene toelage van ƒ 10 per maand verleende tot het aanleeren van de inlandsche talen.
Kort daarna trad van der Poel in zeer ondergeschikte betrekking in dienst, maar toen in 1824 de Javasche oorlog was uitgebroken, voldeed hij aan de roepstem van den Gouv.-Generaal tot vrijwillige dienstneming, en maakte als gewoon huzaar den geheelen oorlog mede. - Uit eene ziekte, als gevolg van de vermoeienissen daarbij doorgestaan, hield hij eene hardhoorendheid, die hem zijn geheele leven bijbleef en niet zonder invloed op zijne loopbaan was. In 1830 trad hij in den burgerlijken dienst terug, en wel bij de landelijke inkomsten en cultures, en was dus in de gelegenheid om het cultuurstelsel in zijne wording van nabij gaande te slaan.
De opmerkingen en voorstellen die zijn rustelooze geest hem ingaf, vielen niet altijd in den smaak van zijne superieuren. Zoo ontstond er menig verschil. dat spoedig tot persoonlijke veete oversloeg, tusschen van der Poel en den toenmaligen resident van Samarang, - en trachtte deze de verwijdering van v. d. Poel uit de residentie Samarang te bewerken. Op het gedrag of de bekwaamheden van den jongen ambtenaar viel geen gegronde aanmerking te maken, en daarom motiveerde de Resident de wenschelijkheid van de verplaatsing naar een bureau op het physieke gebrek van van der Poel, bewerende dat hij kanon-doof was.
Van der Poel werd als 2e kommies bij de Directie der middelen en domeinen overgeplaatst, doch het uitsluitend bureau-werk en de aard der werkzaamheden bevielen hem geenszins.
De Directeur der cultures woonde in dien tijd te Buitenzorg. Van der Poels besluit is fluks genomen. Hij vraagt verlof en reist naar Buitenzorg, wacht het oogenblik af waarop hij 's namiddags den Directeur der cultures in zijne voorgalerij ziet zitten en treedt binnen. Hem wordt een stoel aangeboden , en naar zijn naam gevraagd. Dien zou hij straks zeggen - en inmiddels ving hij met den Directeur een gesprek aan, dat een half uur duurde. Met ongeloofelijke inspanning - want het was niet te loochenen dat hij zeer hardhoorend was - volgde van der Poel het gesprek, zorgde het meest zelf te spreken, maar antwoordde met juistheid, zonder eenig verkeerd a propos.
Aan het einde van het bezoek richtte hij het woord tot den Directeur: "Gij hebt nu een onderhoud van een half uur gehad met den kanondooven van der Poel, en kunt nu zelf oordeelen of hij om die reden ongeschikt is om bij de landelijke inkomsten en cultures te dienen." Weinige dagen daarna werd van der Poel in rang en ancienniteit bij de landelijke inkomsten en cultures hersteld en geplaatst in de residentie Pasoeroean; deze episode kenschetst den man.
Na langen tijd als controleur te hebben gediend, werd van der Poel achtereenvolgens Assistent-resident van Demak en Grobogan en van Ngawi. Gedurende zijn aanwezen in het eerste gewest waarschuwde hij, als het ware met een voorspellenden geest, tegen de overdrijving der heerediensten en de misbruiken van het landelijk stelsel. In het laatste wees hij op de verkeerde toepassing van het cultuurstelsel, meer bijzonder bij de suikercultuur in de residentie Madioen.
In 1847 werd van der Poel tot Inspecteur van cultures in de 2de afdeeling (Midden-Java, hoofdplaats Samarang) benoemd; in dezen werkkring vooral toonde hij zijne uitstekende gaven en zijne uitnemende kennis van hetgeen men de "inlandsche huishouding" noemt. Zijn geheele aanleg was nog meer berekend voor onderzoek en kritiek, dan voor uitvoering. Daarvan getuigen vooral de twee laatste bijlagen van het bekende werk van van Deventer, ook medegedeeld in het nummer voor December 1866 van dit Tijdschrift.
Het moet alleen aan de stoute wendingen in de koloniale politiek in het jaar 1866 worden toegeschreven, dat de openbaarmaking dezer bijzonder merkwaardige stukken niet meer de aandacht van het in Indische zaken belangstellend publiek getrokken heeft. Maar zij zijn niet verloren. Zoo lang het groote koloniale vraagstuk onbeslist blijft, mag de lezing dier stukken aan ieder, die aan de hand der historie van het jongst verleden zich een voorstelling van het heden en de naaste toekomst van Indië wil vormen, bijzonder worden aanbevolen.
Onder het eerste stuk staat de dagteekening van 15 November 1849, - merkwaardig tijdstip in de geschiedenis van ons stelsel van bestuur op Midden-Java, daar zich in November 1849 de eerste kenteekenen vertoonden van de rampen die Midden-Java, en vooral de daardoor bijzonder bekend gewordene afdeelingen Demak en Grobogan, moesten teisteren.
Van der Poel was Inspecteur in de 2de afdeeling, in Midden-Java. Op hem rustte dus in de eerste plaats de plicht, om de Regeering opmerkzaam te maken op het misnoegen - het volksverloop - den naderenden hongersnood - en hij schoot in die plichtsbetrachting geen dag, geen uur te kort. In November en December 1849 toch, schilderde van der Poel in gloeiende, aan hartstochtelijkheid grenzende kleuren, in zijne rapporten aan den Directeur der cultures en aan den Gouverneur-Generaal, den bestaanden toestand en het naderend gevaar.
Hij werd niet gehoord. - Dat was te veel voor zijn vurig gemoed, en telkens door inkomende berichten en door inspectiereizen meer overtuigd van de ontzettende ramp die Demak en Grobogan trof, liet van der Poel niet na, misschien met voorbijzien van de omzichtigheid die hij aan zijn ambtelijk standpunt verschuldigd was, zich over den bestaanden toestand en het onbegrijpelijke laissez faire der Regeering in het publiek uit te laten.
Toen ook dit niet hielp, ging de onvermoeide en onverschrokken Inspecteur , op het laatst van Januari - zonder verlof - naar Batavia, om zijne schriftelijke rapporten over den bestaanden hachelijken toestand en de noodzakelijkheid van voorziening mondeling bij de Regeering toe te lichten. - Duizenden Javanen waren inmiddels als slachtoffers van ons wanbestuur den hongerdood gestorven.
Zijne komst te Batavia werd hem door den Directeur der cultures zeer euvel geduid; doch zelfs de bedreiging met ontslag of wachtgeld deed van der Poel niet wankelen in de vervulling zijner roeping, om, wat er ook gebeuren mocht, de Regeering de oogen te openen.
Bijna drie weken reeds had van der Poel te vergeefs op een gehoor bij den Opperlandvoogd aangedrongen, toen een thé dansant ten hove gegeven werd; en de Inspecteur van cultures, eene uitnoodiging daartoe ontvangen hebbende, zoo als aan zijn ambtelijken rang toekwam, liet deze gelegenheid om den landvoogd te naderen niet ongebruikt voorbijgaan.
In de ruime zalen van het paleis te Weltevreden trachtte van der Poel zich telkens op den weg van den Opperlandvoogd te vinden, - langen tijd te vergeefs, totdat eindelijk de Gouverneur-Generaal, hem naderende, op de hem eigene joviale en luchthartige wijze zeide: "Zoo Mijnheer van der Poel, ik wacht u morgen te 10 ure aan het paleis om over poten en planten te praten.".
Dit werd wegens de hardhoorendheid van van der Poel vrij luid gezegd en door vele omstanders verstaan, even als het den tijd en den man kenmerkende antwoord van van der Poel: "Excellentie, er is op dit oogenblik geen sprake van poten of planten; maar of er nog menschen in het leven zullen blijven, die poten en planten kunnen.".
De mondelinge vertoogen van van der Poel - zijn verzoek om een lid van den Raad van Indië of den Directeur der cultures naar Demak te zenden, en hem uit 's lands dienst te ontslaan, indien het bleek dat zijne mondelinge en schriftelijke rapporten niet overeenkomstig de waarheid werden bevonden - bleven die van een roepende in de woestijn. Hij vond geen gehoor. Men hield hem nu eenmaal voor een vrijheidskraaier, een liberaal - ja voor iemand die verdacht werd van in correspondentie te staan met van Hoëvell en Sloot tot Oldhuis.
Nog duizendtallen van Javanen stierven den hongerdood , alvorens, bij de lakende besluiten van Mei en Augustus 1850 , de regent van Demak en de resident van Samarang ontslagen werden, en door het energiek optreden van den nu overleden pangéran van Demak en van den resident Potter een keerpunt kwam in de volksrampen van Demak en Grobogan.
Nu elk rapport van den nieuwen resident van Samarang de logenstraffing van die van zijnen voorganger behelsde, en de waarheid bevestigde van de ernstige vertoogen en waarschuwingen van den Inspecteur der 2e afdeeling, zou men onderstellen dat diens diensten zouden gewaardeerd , en daarvan een ijverig gebruik zou gemaakt zijn.
Het tegendeel was waar. Al kon men de onverbiddelijke feiten niet meer loochenen , al trachtte men herstel aan te brengen waar men kon, - alsof het geweten de Indische Regeering en de Directie der cultures beschuldigde , niet vroeger naar de waarschuwende stem geluisterd te hebben. - men liet den Inspecteur werkeloos gedurende ruim 18 maanden te Samarang, zonder hem ééne enkele commissie op te dragen, en met herinnering der bepaling dat hij, zonder aanschrijving van hooger hand, het initiatief tot inspecties niet mocht nemen.
Er was zelfs nog sprake van ontheffing uit zijne betrekking of ontslag uit 's lands dienst, maar waarschijnlijk deinsde men voor de gevolgen daarvan terug bij de ontwakende publieke opinie, - en met het oog op de liberale koloniale partij, die zich in het Nederlandsch Parlement, voorgelicht en aangevoerd door van Hoëvell, begon te laten gelden.
Toen in Mei 1852 de nieuwe Gouverneur-Generaal het bewind aanvaardde, en de heer van Nes - die van der Poel als controleur en assistent-resident van nabij gekend had - als Vice-president van den Raad van N.-Indië was opgetreden, werd van der Poel tot het werkzame leven teruggeroepen. Reeds dadelijk werd hij met den heer van Nes en den Directeur der cultures in commissie gesteld voor de herziening van het landelijk stelsel, waarvan het gevolg was de nota, Bijlage D. van het werk van v. Deventer. - Zonder de ziekte en het vertrek naar Europa van den Vice-president, had waarschijnlijk die commissie meer praktische gevolgen opgeleverd.
Intusschen hadden de bekende moeilijkheden in het bestuur der Residentie Bezoeki, waarbij toen nog de geheele Residentie Probolinggo behoorde, in het begin van 1852 het ontslag van den toenmaligen Resident ten gevolge, en van der Poel werd tot zijn opvolger benoemd.
Nadat in 1855 de afscheiding van Probolinggo met verheffing tot zelfstandige Residentie haar beslag had bekomen, nam van der Poel om redenen van gezondheid en met het doel om zijne kinderen ter school te brengen, een tweejarig verlof naar Europa.
Na een afzijn van bijna een halve eeuw, zag hij het vaderland onder geheel andere omstandigheden terug; hij kon zich noch met het klimaat, noch met de zeden en gewoonten verzoenen, en na weinige maanden keerde hij per overlandmail naar Java terug, nadat hij, op voordracht van den Minister Mijer, - aan wien hij een afschrift zijner bekende stukken over het landelijk stelsel aanbood, - tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw benoemd was. Daar de betrekking juist weer open was, werd hij herbenoemd tot Resident van Bezoeki - en nu omstreeks 4 jaren geleden werd hem het bestuur der belangrijke Residentie Pasoeroean opgedragen , welke betrekking hij nog bekleedde, toen hij den 6den November jl. te Batavia overleed, waar hij heen gereisd was om persoonlijk afscheid te nemen van den vertrekkenden Gouv.-Generaal Sloet van de Becle.
Van der Poel werd met de Residenten van Cheribon en Soerabaja door den Gouv.-Generaal Sloet aangewezen, om advies uit te brengen over de zoogenaamde cultuurwet van den Minister Fransen van de Putte, in welke adviezen voorzeker vele bewijzen zullen voorkomen van zijne veelzijdige kennis van Indië. In het Voorloopig Verslag over het IXde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1867 wordt de wensch geuit, dat de Regeering den arbeid van den heer van Deventer zal aanvullen en voortzetten. Wordt aan dien wensen voldaan, dan hopen wij dat onder die "nieuwe bijdragen" niet zullen ontbreken de rapporten van den Inspecteur der cultures van de 2e afdeeling van 1848-1851 over den toestand van Midden-Java en de zooëven genoemde adviezen over de cultuurwet van 1865.
Die stukken zouden een bewijs te meer leveren dat het Nieuw Bataviaasch Handelsblad niet te veel zeide, toen het verklaarde: "dat de vrijzinnige richting door het afsterven van van der Poel een harer sieraden verloren heeft.""
.

Uit dit huwelijk 10 kinderen:

 naamgeb.plaatsovl.plaatsoudrelatiekinderen
Henricus*1841 Pasoeroean, Ned.-Indië †1842 Semarang, Ned.-Indië 0
Charlotta*1843 Semarang, Ned.-Indië †1843 Semarang, Ned.-Indië 0
Charlotta*1844  †1845 Madioen, Ned.-Indië 0
Hendricus*1845 Madioen, Ned.-Indië †1846 Madioen, Ned.-Indië 1
Marthinus*1846 Madioen, Ned.-Indië †1846 Madioen, Ned.-Indië 0
Pieter*1847 Ngawi, Ned.-Indië †1874 Soerabaja, Ned.-Indië 26
Maria*1849 Semarang, Ned.-Indië †1918 Dordrecht 69
Albertina*1851 Semarang, Ned.-Indië †1929 Bennekom 78
Karel*1852 Pasoeroean, Ned.-Indië    
10 Helena*1853 Pasoeroean, Ned.-Indië †1853 Pasoeroean, Ned.-Indië 0


Aletta Catharina van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Aletta Catharina van der Poel, geb. te Amsterdam op 23 jan 1812, begr. te Amsterdam op 29 mei 1813.


Henricus Albertus Johannes van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Henricus Albertus Johannes van der Poel, geb. te Pasoeroean, Ned.-Indië op 25 nov 1841, ovl. (11 maanden oud) te Semarang, Ned.-Indië op 22 nov 1842.


Charlotta Helena van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Charlotta Helena van der Poel, geb. te Semarang, Ned.-Indië op 9 jan 1843, ovl. (5 maanden oud) te Semarang, Ned.-Indië op 14 jun 1843.


Charlotta Helena Elisabeth van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Charlotta Helena Elisabeth van der Poel, geb. in sep 1844, ovl. (5 maanden oud) te Madioen, Ned.-Indië op 28 feb 1845.


Hendricus Albertus Frederik van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Hendricus Albertus Frederik van der Poel, geb. te Madioen, Ned.-Indië op 12 sep 1845, ovl. (1 jaar oud) te Madioen, Ned.-Indië op 6 dec 1846.


Marthinus Albertus van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Marthinus Albertus van der Poel, geb. te Madioen, Ned.-Indië op 11 sep 1846, ovl. (2 maanden oud) te Madioen, Ned.-Indië op 19 nov 1846.


Pieter van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Pieter van der Poel, geb. te Ngawi, Ned.-Indië op 24 sep 1847, 2de Substituut-Griffier, ovl. (26 jaar oud) te Soerabaja, Ned.-Indië op 1 feb 1874.

Pieter van der Poel.
Hij was rechtsgeleerde en werkte bij de Raad van Justitie te Batavia. Op 21 december 1870 is hij cum laude gepromoveerd aan Juridische Faculteit van de Rijksuniversiteit te Leiden. Bron: Album Promotorum van de RU Leiden 1813 -1900, p. 187, GA Leiden, archiefnr. 40033.

tr. (resp. 24 en 18 jaar oud) te Fort de Kock, Ned.-Indië op 10 sep 1872
met

Paulina Gerardina du Rij van Beest Holle, dr. van Gerard du Rij van Beest Holle en Maria Charlotta Varkevisser, geb. te Poerworedjo, Ned.-Indië op 9 jun 1854, ovl. (88 jaar oud) te Hedel op 3 jun 1943.


Maria Helena Elsabet van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Maria Helena Elsabet van der Poel, geb. te Semarang, Ned.-Indië op 14 aug 1849, ged. te Semarang, Ned.-Indië op 25 okt 1851, ovl. (69 jaar oud) te Dordrecht op 21 dec 1918.

tr. (resp. 17 en 27 jaar oud) te Pasoeroean, Ned.-Indië op 3 jan 1867
met

Adriaan Isaac Snouck Hurgronje, zn. van Jacob Julianus Snouck Hurgronje en Adriana Magdalena van Adrichem, geb. te Gapinge op 18 aug 1839, Notaris (Soerabaja), ovl. (49 jaar oud) op 1 sep 1888.


Albertina Petronella Johanna van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Albertina Petronella Johanna van der Poel, geb. te Semarang, Ned.-Indië op 8 feb 1851, ged. te Semarang, Ned.-Indië, ovl. (78 jaar oud) te Bennekom op 1 apr 1929.

Albertina Petronella Johanna van der Poel.
Eén van hun 11 kinderen, Robbert (1882-1927), werd bij K.B. van 13-12-1921 nr. 40 verheven in de Nederlandse adel. Deze Jonkheer, hoofdadministrateur van Sinagar, overleed kinderloos. Bron: Bron: Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins, De Indo-Europeesche Families in Nederlandsch-Indië, Ons Nageslacht, nr. 3, juni 1935, 8ste jrg.

tr. (resp. 18 en 30 jaar oud) te Malang, Ned.-Indië op 1 sep 1869
met

Jacob Willem Hendrik Smissaert, zn. van Hendrik Anne Constantijn Smissaert en Emma Davidson, geb. te Probolinggo, Ned.-Indië op 25 apr 1839, Suikerplanter (Java), ovl. (54 jaar oud) te Ede op 19 mei 1893.


Wiebe van der Hoek
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Wiebe van der Hoek, geb. te Opmeer op 13 sep 1833, Timmerman.

Wiebe van der Hoek.
Wiebe was eerder gehuwd met Marijtje Ott.

tr. (resp. 35 en 30 jaar oud) te Winkel op 20 jun 1869
met

Gerritje van der Poel, dr. van Dirk van der Poel en Jannetje Pot, geb. te Krommenie op 19 feb 1839.
Wiebe van der Hoek en Gerritje van der Poel
Gerritje had gewoond te Schagen
.


Izaak Henricus Johannes van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Izaak Henricus Johannes van der Poel, geb. te Paarl, Zuid-Afrika op 20 jan 1818.


Elisabeth Alberta Johanna van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Elisabeth Alberta Johanna van der Poel, geb. te Zuid-Afrika op 14 feb 1792, ovl. (73 jaar oud) te Paarl, Zuid-Afrika op 26 jul 1865.


Albertus van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Albertus van der Poel, geb. te Paarl, Zuid-Afrika op 30 mrt 1793.

kerk.huw. (18 jaar oud) te Paarl, Zuid-Afrika op 11 aug 1811
met

Magdalena de Villiers.


Sophia Elsabe Cornelia van der Poel
in
Genealogie van Adriaen van der Poel.

Sophia Elsabe Cornelia van der Poel, geb. te Zuid-Afrika op 1 mrt 1795.

')}